Bewegingsvrijheid

Gepubliceerd op 21 mei 2019 om 16:53

‘Mag ik?’ 

Het is weekend. Zonnig voorjaarsweer. De wind briest zachtjes in mijn rug. Ik voel me  sterk, net als de wielrenners die ik jaar in jaar uit de elfstedentocht zie fietsen.

 

‘Op ons wachten bij het haantje, hè?’, roept mama me na.

 

Go! Ik duw mijn voeten op de pedalen. Zo hard als ik kan. Rond en rond en rond gaan mijn benen. Gewicht gericht op de trappers. Wind suist langs mijn oren, in mijn ooghoeken vervormt gras tot een groene waas en de witte streepjes op het fietspad veranderen in één lang lint. De getalletjes op mijn kilometerteller razen weerzinwekkend snel omhoog. Van 14 naar 18 naar 25 richting de 33, op mijn snelst.

Ik voel wind, overal wind. In mijn haren, door mijn open schoenen, vol in mijn gezicht. De wind is warm en ik ben sterk; ga er vol tegenin, steeds een beetje harder. Als een liefdevol gevecht. Een gevecht met de weerstand. Op naar het haantje. 

En dan, het laatste stukje, uitglijden op de wervelende snelheid die ik zelf heb opgebouwd: 'Woessssssjjjjjj!'  Suizend door het Friese landschap.

 

Bij de afgesproken grens fiets op de grond, ernaast gaan liggen, buik op en neer en op en neer en op en neer, hartslag als een paard in galop zo snel. Wachten tot mijn ouders komen. Dan, steevast met oogjes stralend van trots: 'zagen jullie wel hoe snel ik ging?'

 

‘Het haantje’; een stapel stenen -of is het een kunstwerk?- met de beeltenis van een haan erbovenop. Als ik eraan denk, voel ik me weer zo vrij als mijn tienjarige zelf in 2005. Een meisje dat ontdekt hoe heerlijk het is in volle vaart vooruit te vliegen. Trappers sneller dan je trappen kunt. Alles gericht op verder, later, meer. Met daarna het uithijgen; bijkomen, rust nemen, voelen dat mijn lichaam de inspanning vanzelf weer te boven komt. Pakje Wikky en een appel erbij, als het even kan. Want dat is wel verdiend.

 

Het leven kan raar lopen. 

 

Het meisje van tien werd een vrouw van drieëntwintig; twee à drie keer per week zwemmen en waterpoloën, op woensdag naar de majorette, schoolgym, fietsen in het weekend en schoolgym doordeweeks werd ‘beweegdoel: naar de brievenbus lopen’. Benen die ooit fanatiek tegen de weerstand van de wind trapten zijn nog amper in staat het eigen lichaamsgewicht te dragen.

 

In mijn hoofd is het zo simpel: opstaan, in een drafje twee trappen af, brievenbusje legen, galopperend de trap weer op en klaar. 

In mijn lichaam is het zo zwaar: rollator naar me toe rollen, opstaan, naar de voordeur lopen, opendoen, sleutel eruit, over de drempel stappen, op de rollator gaan zitten, deur dichtdoen, acht stappen naar de lift, wachten, de lift in lopen, zitten, op het knopje drukken, wachten, opstaan, de lift uit, acht stappen naar de brievenbus, zitten, brievenbus opendoen, post eruit, brievenbus dichtdoen, opstaan, naar de lift lopen, op het knopje drukken, zitten, wachten, opstaan, lopen, zitten, knopje, opstaan, naar mijn deur, sleutel in het slot, kracht zetten, nog een beetje meer kracht zetten, rollator over de drempel tillen, lopen, post op tafel leggen en -na deze wervelend enerverende inspanning- BIJKOMEN. 

 

Soms snap ik het niet. Dit leven, mijn leven. Hoe het kan. 

 

Het meisje dat ik was; de vrouw die ik werd. Waarom? Op zoveel fronten: waarom? Tobben en piekeren levert weinig op. Accepteren des te meer. Dus probeer ik me maar te spiegelen aan dat wijze meisje van tien, uithijgend bij het haantje:

 

‘bijkomen, rust nemen, voelen dat mijn lichaam de inspanning vanzelf weer te boven komt. Pakje Wikky en een appel erbij, als het even kan.

 

Want dat is wel verdiend.'